De islam beweert dat de Koran als eeuwig woord van Allah direct aan Mohammed werd geopenbaard. Als dit waar is, zou dit betekenen dat alles wat in de Koran staat buitengewoon uniek is, aangezien het direct van Allah zelf komt.
De waarheid is echter heel anders. Er zijn allerlei parallellen tussen verhalen die in de Koran staan en verschillende historische bronnen uit de tijd dat de Koran ontstaan is. Dit is overigens niet alleen maar een recente ontdekking. Ook de mensen uit de tijd van Mohammed beschuldigden hem er meermaals van dat hij slechts ‘fabelen der ouden’ verkondigde (soera 6:25, 8:31, 16:24, 25:5, 46:17).
Historisch onderzoek heeft het gelijk van deze mensen bevestigd. Er is inderdaad veel terug te leiden tot al bestaande verhalen die rondgingen in de tijd van Mohammed. We geven hier een aantal voorbeelden, die duidelijk maken dat de Koran allesbehalve een boek is dat door Allah werd geopenbaard aan Mohammed:
- Salomo en de koningin van Sheba. In soera 27:22-44 vinden we een interessant verhaal over Salomo, de koning van Israël. Salomo heeft de gave om met vogels te kunnen spreken, en een van zijn vogels vliegt naar het oosten en vertelt bij terugkomst dat hij een land (Sheba) heeft ontdekt dat geregeerd wordt door een koningin. Salomo stuurt haar een brief, en uiteindelijk komt de koningin Salomo opzoeken.
In de Targum van Esther (de tweede, Targum Sheni) vinden we dit verhaal bijna identiek terug. Veel opvallende details komen overeen, zoals het feit dat Salomo met vogels kan praten, hij een leger van dieren en jinns (soort geesten en demonen) heeft, en dat Salomo de koningin een brief stuurt die een dreigement bevat als ze niet gehoorzaamt.
De Targum van Esther was er echter al eeuwen voordat de Koran ontstond, in ieder geval niet later dan de voltooiing van de Jeruzalem Talmud rond het jaar 400 n. Chr. Vanwege alle parallellen is de meeste voor de hand liggende conclusie dat de schrijver van de Koran dit verhaal simpelweg gekopieerd heeft.
- Jezus verandert een vogel van klei in een levende vogel. In soera 3:49 en soera 5:110 vermeldt de Koran dat Jezus als kind in staat was een vogel van klei te maken, en dit in een levende vogel te veranderen door erin te blazen. Ook hier zijn opvallende parallellen te vinden met oudere historische bronnen.
Rond het jaar 140 n. Chr. verscheen dit verhaal in het Evangelie volgens Thomas, en rond het jaar 400 n. Chr. in het Eerste Evangelie van de Jeugd van Jezus Christus. Beide documenten worden door christenen als apocrief (onbetrouwbaar) geacht. Echter deze bronnen laten zien dat het verhaal van Jezus en de vogel van klei al eeuwen bestond, en dus geen door Allah geopenbaard verhaal aan Mohammed is.
- Jezus begint te preken vlak na zijn geboorte. Volgens de Koran begon Jezus met preken toen hij nog in de wieg lag (soera 3:46, 19:29-31). Dit opvallende detail is terug te vinden in het Arabische Evangelie van de Jeugd van de Verlosser. Dit is een document uit de 7e eeuw en wordt door christenen als apocrief (onbetrouwbaar) beschouwd.
De sira van Ibn Ishaq maakt echter duidelijk dat Mohammed over dit onderwerp discussieerde met 3 christenen, en dat pas daarna de vermeende openbaring van Allah kwam. Dus hebben we ook hier te maken met een verhaal dat al bestond voor het ontstaan van de Koran.
- De metgezellen in de grot. In soera 18 lezen we het verhaal van een groep van een aantal metgezellen die zich in een grot verstoppen uit angst om gevangen genomen te worden en gedwongen te worden zich tot het polytheïsme te bekeren. Ze vallen daar in slaap en pas na ongeveer 300 jaar worden ze weer wakker.
Dit verhaal heeft veel opvallende overeenkomsten met de Legende van de 7 Slapers, die rond de 5e eeuw n. Chr. al bekend was. Bisschop Steven van Efeze en bisschop Zacharia van Mitylene, die toen leefden, schreven hierover. Het originele verhaal is gedetailleerder dan dat in de Koran. Echter in beide verhalen gaat het over jonge mensen die op de vlucht zijn en honderden jaren in een grot slapen, en werden ze wakker gemaakt met als doel hun geloof in de dag des oordeels te versterken. Dus is ook hier weer duidelijk dat de Koran een bestaand verhaal gewoon overgenomen heeft.
- Allah redt Abraham uit het vuur. Soera 21:51-71 vermeldt het verhaal van Abraham die afgoden stukslaat en vervolgens de mensen om hem heen vertelt dat de grootste afgod de anderen heeft stukgeslagen. De mensen geloven hem niet, aangezien beelden niets uit zichzelf kunnen. En dat was dan ook het punt dat Abraham wilde maken.
De woede is er echter niet minder om, en ze besluiten Abraham in het vuur te werpen. Allah maakt het vuur echter koel, en redt Abraham daarmee.
Een vergelijkbaar verhaal is terug te vinden in Midrash B’reishit Rabbah 38:31 uit de 2e eeuw n. Chr. Ook hier vernietigt Abraham alle afgoden op de grootste na, en wordt hij vervolgens in het vuur gegooid, wat hij overleeft. Opvallend is dat deze joodse legende nooit bedoeld was als historische geschiedschrijving, echter volgens de Koran is dit wel zo.
Naast het overnemen van een legende, heeft de Koran bovendien een belangrijke vertaalfout overgenomen en niet gecorrigeerd. In het originele verhaal, wat terug te vinden is in de Thora, wordt Abraham uit Ur der Chaldeeën geleid (Genesis 15:7). Ur betekent echter ‘vuur’ in het Aramees. Deze vertaalfout werd al in de eerste eeuw n. Chr. door Jonathan Ben Uzziel gemaakt. Hij schreef dus dat God Abraham uit ‘het vuur’ geleid (bevrijdt) heeft. Latere verhalen en legendes, zoals de genoemde Midrash, namen deze verkeerde vertaling over.
Mohammed nam dus niet alleen een onhistorische legende, maar ook een verkeerde vertaling over. En Allah verhinderde dit alles niet.
Naast bovengenoemde zijn er nog meer voorbeelden van plagiaat in de Koran te vinden. Ook bijvoorbeeld soera 5:21 5:32, 3:35-44, 19:22-26 en 28:76 bevatten allemaal passages die te herleiden zijn tot eerdere judeo-christelijke historische documenten. Dit vele plagiaat kan niet anders dan grote twijfel oproepen of de Koran wel een door Allah geïnspireerd boek is.